VOORBERIGT.
Bij den ijver, waarmee in onze dagen de algemeene en bijzondere taalkunde allerwege beoefend wordt, en bij de in ons vaderland steeds meer en meer ontwakende belangstelling in de kennis der talen van onze Oostindisehe bezittingen, mag men met rede verwachten, dat de bijdrage, die in dit werk daartoe wordt aangeboden, met welgevallen zal ontvangen worden. Het dient in de eerste plaats, en vooral, om ons nader bekend te maken met eene taal, waarvan ons tot hiertoe slechts weinig, en ook dat nog gebrekkig, bekend was; de taal namelijk, die door de inboorlingen gesproken wordt in dat westelijk gedeelte van het eiland Java, hetwelk, in onderscheiding van het oostelijk gedeelte des eilands, Soenda, of de Soendalanden, genoemd wordt; eene taal, die van het eigenlijk gezegd Javaansch zoo wel als van het Maleisch, de taal der vreemdelingen in den Indischen Archipel, zeer aanmerkelijk verschilt. Geheel zuiver wordt het Soendasch gesproken in de geheele uitgestrektheid der Preanger Regentschappen, alsmede in Bantam en Cheribon, uitgezonderd alleen in het Bantamsche de strandbewoners naar den kant van straat Soenda, en in het Cheribonsche die, welke naar het noorden en digt aan het Tegalsche wonen, daar in beide deze streken, gelijk veelal in grensgewesten, een gemengde tongval gesproken wordt. Gelijk het dus in het algemeen voor de kennis van deze taal in baar geheelen omvang van belang is, het onderscheiden spraakgebruik van bijzondere gewesten te kennen; zoo is inzonderheid voor hem, die